Elke vorm van licht heeft een intensiteit.
Een veranderende intensiteit, gebonden aan tijd en plaats.
De zonnewende leert ons dat licht op elk moment van de dag, mede bepaald door de omgeving, in beweging, van intensiteit veranderd.
Licht en hoogte. Onze zon staat hoog aan de hemel, de afstand van de bron tot het object, de wereld, onze architectuur is bepalend voor de kleurtemperatuur.
Hoog aan de hemel maakt het licht koeler, is de bron dichter bij een oppervlak zal het licht warmer worden, en een relatie aangaan met het oppervlak, of afgebogen worden en kan door reflectie de in-directe lichtkwaliteit zich manifesteren.
3 richting
Licht is een bron, een punt vanwaaruit – al dan niet door een spiegel – een richting wordt bepaald.
Deze richting zal in samenspel met vorm, de architectuur, het schaduwspel bepalen.
4 kleur
Elke functie of toepassing van architectuur vraagt zijn eigen kleurtemperatuur.
Daarnaast is er ook een sterke subjectieve beleving van welke kleur we prettig vinden, het ochtendlicht of de avondschemer, hard licht of diffuus.
Hoe lager het aantal Kelvin, hoe warmer de kleur van het licht. Hoe hoger het aantal Kelvin, hoe koeler de lichtkleur.
5 contrast
Licht is er bij gratie van duister.
Door het contrast ervaren we licht.
Door licht weg te laten creéren we schaduw, en definiéren we daarmee ruimte.
Maar ook ritmering, of juist uniformiteit.
Door contrast benadrukken we diepte, afstand en daardoor kunnen we ook de architecturale waarde van het gebouw ondersteunen en zelfs versterken.